Meehelpen? Ga naar etymologieWiki

 

Jaarwoordgenerator
Vul hier een jaartal in (vanaf 1800) en ontdek welke woorden er in dat jaar aan het Nederlands werden toegevoegd.

 

dollar - (Amerikaanse munt)

Etymologische (standaard)werken

M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam

dollar zn. ‘Amerikaanse munt’
Nnl. dollar [1821; Sanders 1995].
Ontleend aan Engels dollar, ouder ook daler [16e e.], dat is overgenomen uit nnd. of vnnl. daler ‘soort munt’, zie → daalder.
In Noord-Amerika gebruikten de kolonisten tot de 18e eeuw allerlei soorten muntgeld, waaronder vanaf 1620 veel Hollandse zilveren leeuwendaalders (in het Nederlands nog eind 17e eeuw (leeuwen) dalers zonder -d- geheten [1681; WNT verslechten]; ze werden lion dollars genoemd. Spaanse pesos, die veel gebruikt werden in de handel met West-Indië, gingen naar analogie Spanish dollars heten. Uiteindelijk werd dollar in 1785 de naam van de eerste officiële Amerikaanse munt.
De spelling met -o- kan verklaard worden uit het feit dat de korte /o/ in het Vroegnieuwengels zonder lipronding werd uitgesproken, wat tot een /a/-achtige klank leidde in veel met -o- gespelde woorden; in het Brits-Engels is deze uitspraak onder invloed van de spelling later weer verdwenen, in het Amerikaans-Engels bleef zij gehandhaafd. Omdat in het Amerikaans-Engels ook nog het verschil tussen korte en lange klinkers grotendeels verdween, ligt de Amerikaanse uitspraak van dollar nog altijd zeer dicht bij vnnl. daler.
Lit.: Sanders 1995

EWN: dollar zn. 'Amerikaanse munt' (1821)
ANTEDATERING: heeft aan boord 40000 Dollars (op Spaans schip) [1743; 's Gravenhaegse courant (KB) 11/12]
[J. Luif (2010-2018), 'Oudere dateringen van woorden uit het EWN', in: Trefwoord (bewerkt)]

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen

dollar [munteenheid] {1821} < engels dollar, dat dezelfde etymologie heeft als daalder.

Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands

J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderberg

dol’lar, dol’ler (de, -s), 1. munt of biljet van Sf* 2,50. Verder moest Jano een dollar op een bankje leggen en de dag opgeven, waarop hij geboren was (Bradley 1975: 23). Papieren guldens* en ook de zg. ‘dollers’ verslijten erg snel, ze gaan per dag door honderden handen (Konkroedosoe 4-3-1981: 3). - 2. geldbedrag van Sf* 2,50. Die broek kost bij de Chinees* een dollar meer dan onder* de markt. - Etym.: Sedert 1553 is de ‘dollar’de standaardwaarde in de USA en een munt van dezelfde waarde in enige (andere, voormalige) Britse koloniën (Onions). In E ‘slang’ was het lang een 5-shilling-stuk (Ten Bruggencate). NB: Voor de tweede wereldoorlog was vele jaren de waarde van de Am. dollar Nf* 2,50, van de shilling Nf* 0,50, en de waarde van de Sur. gulden* Nf* 1,-; dat betekent, dat een Sur. en een Ned. ‘rijksdaalder’ toen, evenals het Engelse 5-shilling-stuk, overeenkwamen in waarde met een Am. dollar.

Thematische woordenboeken

N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboek

dollar (Engels dollar)

E. Sanders (1995), Geoniemenwoordenboek, Amsterdam

dollar (1821, uit het Engels) munt

De daalder, schreven wij, is de moeder van de dollar. De benaming daalder vindt haar oorsprong in het stadje Joachimsthal in het vroegere koninkrijk Bohemen. Vanaf 1519 werden hier zilvermunten geslagen die in Duitsland al snel thaler werden genoemd, bij ons dalers of daalders en in het Engels dollars. Onverklaard bleef echter hoe de dollar de munteenheid van de Verenigde Staten werd.
Welnu, de eerste munt die in Noord-Amerika op grote schaal werd gebruikt, was de leeuwendaalder — een zilveren munt die in 1575 in de provincie Holland voor het eerst werd geslagen. Hollandse kolonisten namen deze munt omstreeks 1620 mee naar Amerika. De lion dollar of lion was bij kooplui en matrozen een geliefde munt, maar niet de enige. Daarnaast betaalde men graag met de Spaanse peso, die bekendstond als de Spanish dollar.
De Amerikaanse kolonisten hadden voortdurend gebrek aan muntgeld. Engeland eiste namelijk dat zij hun belastingen voldeden in zilveren of gouden munten. Bovendien zorgden de Britten ervoor dat er in de koloniën zo weinig mogelijk Brits geld in omloop was. Ze scheepten de kolonisten af met monetaire kliekjes: oude, versleten en ongewilde munten. Zo werden de kolonisten eens opgezadeld met een partij munten die zo slecht was dat hij door de Ieren was geweigerd.
Het gevolg was dat de kolonisten aanvankelijk voornamelijk vertrouwden op ruilhandel. Er werd betaald met kaas, bijlen, kippen, vaten cider, hooi, stookhout, zout, wol en ga zo maar door. Daarnaast ontstond er langzaamaan een grote verscheidenheid aan koloniaal geld.
In opdracht van de Massachusetts Bay Colony sloegen de zilversmeden John Hull en Robert Sanderson in 1652 in Boston de eerste Noordamerikaanse munt, de pine tree shilling. Zij gingen hier precies dertig jaar mee door, maar al die tijd bleef er op de munt ‘1652’ staan, om te voorkomen dat de Britten doorkregen hoeveel munten er werden geslagen. Al snel brachten ook de andere koloniën geld uit, nu eens dollars genaamd, dan weer ponden of shillings. Daarnaast waren er munten in omloop uit Mexico, Portugal, Brazilië en vrijwel alle Europese landen.
Kortom, wat betaalmiddelen betreft was het in de 17de en 18de eeuw aan gene zijde van de Atlantische Oceaan een ongelooflijk zootje. De waarde van een munt stond op een gegeven moment gelijk aan z'n gewicht in zilver of goud, en iedere geldwisselaar had een weegschaaltje.
Het was duidelijk dat er iets moest gebeuren. In 1775, kort voor het uitbreken van de Amerikaanse Vrijheidsoorlog, begon het voorlopige parlement met het uitgeven van continental money. De waarde werd uitgedrukt in dollars. Een vervelende bijkomstigheid was dat men om de oorlog te financieren zoveel biljetten bijdrukte dat dit geld spoedig waardeloos werd. Wel kreeg het begrip dollar hiermee een stevige positie.
Het was dan ook geen echte verrassing dat Gouverneur Morris (1752-1816), die in 1782 opdracht had gekregen een voorstel te doen voor een nieuwe, officiële Amerikaanse munteenheid, op de proppen kwam met dollars en centen (een woord dat wij waarschijnlijk later uit het Amerikaans-Engels leenden). Overigens was Gouverneur de voornaam van Morris, niet zijn functie — hij was zoiets als staatssecretaris. Het voorstel van Morris deed de Amerikaanse bankiers verdriet. Zij hadden liever vastgehouden aan het Britse pond.
Hoewel Morris het meeste werk deed, staat Thomas Jefferson bekend als ‘de vader van de Amerikaanse dollar’. Jefferson paste het rapport van Morris aan en schreef in 1784 een officieel memorandum aan het Congres, waarin hij het dollar-en-cent-systeem voorstelde. Op 6 juli 1785 nam het Congres dit voorstel aan en op 2 april 1792 werd het wettelijk vastgelegd.
Vanzelfsprekend waren alle buitenlandse munten hiermee niet op slag verdwenen. Sterker nog: in 1793 bepaalde het Congres dat in Amerika ook buitenlandse munten wettig betaalmiddel bleven. Dat duurde maar liefst tot 1857. Tot die tijd kon je in de VS dus gewoon betalen met je daalder — de Nederduitse moeder van de dollar.

Engels dollar (±1600); Duits Dollar; Frans dollar (1773).

DOLLAR: Ency. Brit.11 8 (1911) 389; WNT III2 (1916) 2772; Mencken Am. Lang. (19474) 116; Nussbaum A history of the dollar (1957); Flexner Listening to America (1984) 181-202; Rey-Debove Dict. des anglic. (19902) 239; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (19932) 1409; OED (19932).

L. Koenen, R. Smits (1992), Peptalk, De Engelse woordenschat van het Nederlands

dollar [doluh] Amerikaanse munteenheid, net als onze ‘daalder’ afgeleid van ‘taler’, dat weer de afkorting is van ‘Joachimstaler’: ‘uit Joachimstal’ (in Duitsland), waar vanaf de zestiende eeuw munten geslagen werden.

Dateringen of neologismen

N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdam

dollar munteenheid van o.a. Australië, Canada, Nieuw-Zeeland, de VS en enige staten in Azië, Afrika en het Caribisch gebied 1821 [Sanders 1995] <Engels

J. Posthumus (1986), A Description of a Corpus of Anglicisms, Groningen

dollar, plural dollars ['dɔlar/s] Koenen 1940; Koenen 1974; Van Dale 1976. Compounds/derivations: dollarbiljet, dollarstuk; oliedollar, oliedollar-lening, petrodollar. Loanword from English dollar n.

Overige werken

Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)

Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW.

Hosted by Instituut voor de Nederlandse Taal