huurder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huur·der
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van de werkwoordstam van huren met het achtervoegsel -der
enkelvoud meervoud
naamwoord huurder huurders
verkleinwoord huurdertje huurdertjes

Zelfstandig naamwoord

de huurderm

  1. (economie) iemand of organisatie die tegen betaling iets mag gebruiken dat niet zijn eigendom is
     Hijzelf en vooral Oscar waren evenwel gelouterd als het ging om het hebben van winkeleigenaars als huurders.[1]
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be