uitwissen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·wis·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitwissen
wiste uit
uitgewist
zwak -t volledig

Werkwoord

uitwissen [1]

  1. overgankelijk (al dan niet door vegen) laten verdwijnen
    • ik heb de gegevens op mijn computer uitgewist 
    • Het spel was, zoals zo vaak dit seizoen, niet om aan te zien. Maar wat maakte het uiteindelijk uit. De schaamte van een jaar geleden is uitgewist. Het publiek, dat bijkans gek werd van de spanning, juichte twee keer uitbundig. En dat was bij de 1-0 en 2-0 van Jong PSV. [2] 
     Dit gesprek is uitgewist.[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Leon ten Voorde 22-04-19 FC Twente heeft de titel binnen na remise
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be