Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2008/2066(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0327/2008

Ingediende teksten :

A6-0327/2008

Debatten :

PV 22/09/2008 - 28
CRE 22/09/2008 - 28

Stemmingen :

PV 23/09/2008 - 5.25
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2008)0438

Aangenomen teksten
PDF 158kWORD 75k
Dinsdag 23 september 2008 - Brussel
De toestand en de vooruitzichten van de landbouw in berggebieden
P6_TA(2008)0438A6-0327/2008

Resolutie van het Europees Parlement van 23 september 2008 over de toestand en de vooruitzichten van de landbouw in berggebieden (2008/2066(INI))

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 september 2001 "25 jaar toepassing van de communautaire regeling voor de landbouw in berggebieden"(1),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 februari 2006 over de tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie van de Europese Unie(2),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 maart 2008 over de "gezondheidscontrole" van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid(3),

–   gezien het initiatiefadvies van het Comité van de Regio's over een groenboek "Naar een EU-beleid voor berggebieden: een Europese visie op berggebieden"(4),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en gezien het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0327/2008),

A.   overwegende dat berggebieden 40% van het Europese grondgebied vormen en dat 19% van de Europese bevolking in berggebieden woont,

B.   overwegende dat in sommige lidstaten, zoals Griekenland, Spanje, Italië, Oostenrijk en Portugal, meer dan 50% van het grondgebied uit berggebieden bestaat en dat de landbouwbevolking in deze berggebieden nog steeds een essentiële rol speelt,

C.   overwegende dat berggebieden (met name hooggebergten en middelgebergten) cultuurlandschappen zijn die de harmonische interactie tussen mens en biosystemen weerspiegelen en die tot het natuurlijke erfgoed behoren,

D.   overwegende dat berggebieden zwaar te lijden hebben onder de gevolgen van klimaatverandering en extreme weersomstandigheden zoals droogte en bosbranden,

E.   overwegende dat berggebieden geen homogene landschapsvorm zijn, maar zeer verscheidene bergformaties en hooggebieden (hooggebergten, middelgebergten, gletsjers, niet-productieve gebieden) omvatten;

F.   overwegende dat berggebieden door specifieke factoren (ligging op hellingen, hoogteverschillen, ontoegankelijkheid, begroeiing, kortere groeiseizoenen, armere bodem, weer en bijzondere klimaatomstandigheden) verschillen van andere landschappen in de Europese Unie en in verschillende opzichten "benadeeld" zijn wegens permanente natuurlijke handicaps; overwegende dat dit in een aantal berggebieden leidt tot verwoestijning en een vermindering van de landbouwproductie,

G.   overwegende dat berggebieden (met name hooggebergten en middelgebergten) over een potentieel beschikken dan wel een model zijn voor kwaliteitsproducten, hoogwaardige dienstverlening en recreatiegebieden, dat enkel door een geïntegreerd en op lange termijn gericht gebruik van hulpbronnen en tradities duurzaam wordt geactiveerd,

H.   overwegende dat in berggebieden dierlijke producten met bijzondere kwalitatieve kenmerken worden vervaardigd en dat bij de desbetreffende productiemethoden op efficiënte en duurzame wijze gebruik wordt gemaakt van natuurlijke hulpbronnen, weiden en bijzonder aan de omgeving aangepaste weideplanten, waarbij ook traditionele technieken worden toegepast,

I.   overwegende dat bergen (met name hooggebergten en middelgebergten) multifunctionele leefgebieden zijn waarin landbouw en economie nauw met sociale, culturele en ecologische aspecten zijn verbonden, en dat het daarom noodzakelijk is deze gebieden door de toewijzing van adequate financiële middelen te ondersteunen,

J.   overwegende dat de economie van de berggebieden op grond van permanente structurele handicaps bijzonder gevoelig op conjunctuurschommelingen reageert en op lange termijn afhankelijk is van diversificatie en specialisatie van de productieprocessen,

K.   overwegende dat er in de vorm van de Alpen- (Convention on the Protection of the Alps van 7 november 1991) en de Karpaten-overeenkomst (Framework Convention on the Protection and Sustainable Development of the Carpathians van 22 mei 2003) reeds Europese rechtsinstrumenten ter bescherming van bepaalde berggebieden bestaan, die tegelijk belangrijke instrumenten zijn van een geïntegreerd beleid inzake berggebieden, maar dat er nog sprake is van tekortkomingen bij de ratificering en de tenuitvoerlegging daarvan,

L.   overwegende dat de land- en bosbouw en de weideveeteelt in berggebieden, die vaak naast elkaar worden uitgeoefend, voorbeelden zijn voor het ecologische evenwicht, dat niet veronachtzaamd mag worden,

M.   overwegende dat de landbouwondernemingen in berggebieden voor het merendeel familiebedrijven zijn die grote financiële risico's lopen,

1.   wijst erop dat de inspanningen van de lidstaten inzake berggebieden (met name hooggebergten en middelgebergten) sterk uiteenlopen en niet op een geïntegreerde, maar op een louter sectoriële ontwikkeling zijn gericht, en dat er geen geïntegreerd Europees kader bestaat (zoals dat bijvoorbeeld voor zeegebieden het geval is (COM(2007)0574));

2.   onderstreept dat op grond van het bij het Verdrag van Lissabon gewijzigde artikel 158 van het EG-Verdrag inzake het cohesiebeleid, de berggebieden worden beschouwd als gebieden met ernstige en blijvende belemmeringen, waarbij echter ook de diversiteit ervan wordt erkend, en verzoekt bijzondere aandacht aan deze gebieden te besteden; betreurt echter dat de Commissie nog geen alomvattend beleid heeft kunnen opstellen om berggebieden en andere gebieden met blijvende natuurlijke belemmeringen effectief te steunen, ondanks verschillende verzoeken die het Parlement hiertoe heeft gedaan;

3.   benadrukt het belang van een goede coördinatie van de verschillende communautaire beleidsmaatregelen die een harmonieuze ontwikkeling moeten waarborgen, met name van gebieden met blijvende natuurlijke belemmeringen, zoals berggebieden; is in dit verband bezorgd over het nut van de scheiding van het communautaire cohesiebeleid en de regionale ontwikkeling in de huidige programmeringsperiode 2007-2013, als gevolg van de integratie van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB); is van mening dat er nauwkeurig toezicht op deze nieuwe aanpak moet worden gehouden om de gevolgen ervan voor de regionale ontwikkeling te kunnen beoordelen;

4.   herinnert eraan dat berggebieden te kampen hebben met nadelen die ervoor zorgen dat de landbouw minder makkelijk kan worden aangepast aan mededingingsvoorwaarden en die extra kosten met zich meebrengen waardoor deze landbouwsector geen zeer concurrerende producten tegen lage prijzen kan produceren;

5.   stelt voor dat de Commissie in het kader van het groenboek over territoriale samenhang dat in het najaar van 2008 zal worden aangenomen en in overeenstemming met de doelstellingen van de territoriale agenda en het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief, in samenwerking met de lidstaten een territoriale aanpak vaststelt om de problemen in de verschillende soorten berggebieden aan te pakken en ervoor zorgt dat dergelijke maatregelen in toekomstige wetgeving inzake de structuurfondsen worden opgenomen;

6.   zou graag zien dat de Commissie een echte geïntegreerde EU-strategie voor berggebieden ontwikkelt en is van mening dat de publicatie van een groenboek over bergen een belangrijke stap in die richting is; verzoekt de Commissie een uitgebreide openbare raadpleging te houden waarbij regionale en lokale autoriteiten, sociaal-economische en milieuactoren alsmede nationale en Europese verenigingen die de regionale autoriteiten van berggebieden vertegenwoordigen, worden betrokken zodat de toestand in deze gebieden beter kan worden vastgesteld;

7.   is verheugd over het groenboek over de territoriale samenhang als uitgangspunt voor de verschillende soorten gebieden in de Europese Unie en pleit in dit verband voor een gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in de vorm van een eerste en tweede pijler, opdat met het oog op de internationale uitdagingen op doeltreffende wijze mede gestalte kan worden gegeven aan de economische randvoorwaarden in de Europese Unie voor een levensvatbare multifunctionele economie in de berggebieden, waarbij ook aan de productiefunctie gekoppelde instrumenten, met inbegrip van melkvervoer, nodig zijn;

8.   verzoekt de Commissie tegelijk om in het kader van haar bevoegdheden binnen de zes maanden na de aanneming van deze resolutie een geïntegreerde EU-strategie voor duurzame ontwikkeling en gebruik van de rijkdommen van berggebieden (EU-strategie voor berggebieden) uit te werken; verzoekt voorts dat op basis daarvan in overleg met de regionale autoriteiten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld die de lokale omstandigheden kennen (bijvoorbeeld aangaande de verschillende vormen van berggebieden) en de plaatselijke belangen behartigen, nationale actieprogramma's met concrete omzettingsmaatregelen worden opgesteld, waarbij rekening dient te worden gehouden met reeds bestaande initiatieven;

9.   wijst op het belang van de afbakening van de berggebieden als voorwaarde voor doelgerichte maatregelen, zoals met name ten behoeve van de berglandbouw, alsmede op de noodzaak van een adequate differentiëring tussen deze gebieden naargelang de graad van natuurlijke handicaps, die op basis van de huidige steungebiedenkaart door de lidstaten in sterkere mate dient worden aangepakt;

10.   verzoekt de Commissie ten behoeve van kennisoverdracht en innovatie een overzicht op te stellen van gefinancierde programma's en projecten over thema's die voor berggebieden relevant zijn;

11.   verzoekt de Commissie in het kader van het werkprogramma van het Europees Waarnemingsnetwerk voor ruimtelijke ordening (ESPON) bijzondere aandacht te schenken aan de situatie van regio's die een natuurlijke handicap hebben, zoals berggebieden; is van mening dat een goede en grondige kennis van de situatie van de berggebieden essentieel is om gedifferentieerde maatregelen te kunnen vaststellen waarmee de problemen van deze gebieden beter kunnen worden aangepakt;

12.   wijst op de rol van de berglandbouw voor de productie, voor het sectoroverkoepelende landschapsbehoud en -gebruik, als multifunctionele basis voor andere bedrijfstakken en als kenmerkend element van traditionele cultuurlandschappen en sociale systemen;

13.   merkt op dat vele berggebieden vanwege hun toeristische aantrekkingskracht onder verstedelijkingsdruk staan en zich tegelijkertijd zorgen maken over de bescherming van het traditionele landschap, dat zijn agrarische signatuur, zijn schoonheid en zijn waarde, die wezenlijk zijn voor het ecosysteem, verliest;

14.   merkt op dat de landbouw in berggebieden (met name in hooggebergten en middelgebergten) omwille van natuurlijke omstandigheden en risico's meer inspanningen vergt (onder meer wegens hoge arbeidsintensiteit en de behoefte aan handenarbeid) en ook meer kosten (onder meer wegens de behoefte aan speciale machines en de hoge kosten voor vervoer);

15.   pleit ervoor om bij toekomstige hervormingen van het GLB specifiek en in sterkere mate rekening te houden met de multifunctionaliteit van de berglandbouw, door de kaderrichtlijnen voor plattelandsontwikkeling en de nationale programma's niet alleen aan de rol van de berglandbouwers als producenten, maar ook aan hun economische voortrekkersrol voor andere sectoren aan te passen en mogelijkheden voor synergetische samenwerking mogelijk te maken (onder meer financiering voor concepten op het gebied van ecotoerisme en marketing van kwaliteitsproducten); wijst met name op de noodzaak van een financiële vergoeding voor de bijdrage van de berglandbouw tot het milieubehoud;

16.   spreekt zijn lof uit over de inspanningen van de berglandbouwers; merkt op dat de voorwaarden voor berglandbouw (vooral voor wat betreft een aanvullend inkomen, het evenwicht tussen werk en privé-leven en de mogelijkheid om een gezin te stichten) niet door administratieve rompslomp mogen worden bemoeilijkt, maar door een synergie van sectoriële beleidsmaatregelen moeten worden verbeterd; verzoekt de Commissie en de bevoegde (comitologie)commissies om de bestaande en toekomstige voorschriften (vooral inzake de registratieplicht) in het kader van het initiatief "Beter wetgeven" te herzien en/of ten behoeve van een algemene vereenvoudiging van de administratieve procedures te versoepelen;

17.   benadrukt dat compensatiebedragen voor berggebieden (met name hooggebergten en middelgebergten) moeten blijven en in de toekomst uitsluitend gericht moeten zijn op het compenseren van blijvende natuurlijke handicaps en de door exploitatienadelen veroorzaakte meerkosten, dat dergelijke bedragen op lange termijn gerechtvaardigd zijn door een gebrek aan productiealternatieven en dat een volledige ontkoppeling systematisch tot een sectoroverschrijdende inkrimping zou leiden; benadrukt dat de behoeften van berggebieden niet alleen maar door financiering van de plattelandsontwikkeling kunnen worden gedekt;

18.   vraagt meer steun voor landbouwers en gelijkheid van kansen voor vrouwen en mannen (met name door gezinsvriendelijke maatregelen, een regeling voor vol- en deeltijdarbeid, modellen voor gecombineerde lonen en bijverdiensten, het evenwicht tussen werk en privé-leven en de mogelijkheid om een gezin te stichten) als factoren die voor het bestaan doorslaggevend zijn; verzoekt de Commissie om hiervoor in het kader van beraadslagingen en projecten inzake "flexizekerheid" in overleg met de betrokkenen beleidsmaatregelen te ontwikkelen;

19.   pleit voor de handhaving van het demografische evenwicht in deze gebieden, die vaak worden geconfronteerd met problemen ten gevolge van landvlucht;

20.   is ervan overtuigd dat het behoud van een voldoende bevolkingsdichtheid in de berggebieden prioriteit verdient en dat het nodig is maatregelen te treffen om verwoestijning te bestrijden en nieuwe mensen aan te trekken;

21.   benadrukt dat het belangrijk is een hoog niveau van diensten van algemeen economisch belang te garanderen, de toegankelijkheid en de onderlinge verbindingen van berggebieden te verbeteren en de nodige infrastructuur te bieden met name wat betreft het vervoer van passagiers en vracht, onderwijs, de kenniseconomie en communicatienetwerken (o.m. toegang tot breedband) om de verbindingen met de hoger gelegen markten en de stedelijke gebieden te vergemakkelijken; verzoekt de bevoegde instanties de publiek-private samenwerking met het oog hierop te bevorderen;

22.   benadrukt dat producentenverenigingen, landbouwcoöperaties, collectieve verkoopinitiatieven van landbouwers en sectoroverschrijdende partnerschappen, die meerwaarde in de regio scheppen met behulp van een geïntegreerd ontwikkelingsconcept (bijvoorbeeld Leader-groepen) en in overeenstemming met concepten van duurzaam beheer, aanzienlijk bijdragen tot de stabiliteit van inkomensbepalende marktpositionering en de veiligheid van de landbouwproductie en dus extra steun moeten krijgen;

23.   vraagt bijzondere financiële steun voor de zuivelindustrie (melkveebedrijven en zuivelverwerkingsbedrijven), die door het ontbreken van productiealternatieven voor berggebieden (met name hooggebergten en middelgebergten) een cruciale rol speelt; verlangt in het kader van de hervorming van de melkquota een strategie voor een "soft landing" voor berggebieden evenals begeleidende maatregelen om negatieve gevolgen te verzachten (bijzondere betalingen), die ruimte laten voor het introduceren van aanpassingsprocessen die de basis voor landbouw vrijwaren; vraagt dat aanvullende middelen uit de eerste pijler beschikbaar worden gesteld, met name in de vorm van een melkkoepremie;

24.   roept de lidstaten op om te voorzien in aanvullende areaalbetalingen voor biologische landbouw en extensieve weideveeteelt alsmede steun voor investeringen in diervriendelijke veehouderijsystemen, met de nadruk op steun voor duurzame en aangepaste landbouw in berggebieden;

25.   wijst erop dat ondernemingen in berggebieden door de moderne toepassing van traditionele kennis en productiemethoden kwaliteitsproducten maken en een sleutelfactor betekenen voor werkgelegenheid en dat zij om die reden in de Europese steunstelsels in aanmerking moeten worden genomen;

26.   verzoekt om specifieke steunmaatregelen op grond van de extra kosten en inspanningen die nodig zijn met name om melk en melkproducten te leveren in het dal ; verzoekt om de instelling van een melkkoepremie in berggebieden;

27.   wijst op het sectoroverstijgende belang van typische regionale en traditionele (kwaliteits)producten; roept op in de EU-strategie voor berggebieden maatregelen op te nemen ter bescherming en de bevordering van deze producten of hun productiemethodes en hun certificatie (bijvoorbeeld zoals vastgesteld in de Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen(5) en de Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen(6)), en om ze tegen namaak te beschermen; vraagt dat een bijzondere bepaling wordt opgenomen in de EU-programma's voor de bevordering van kwalitatief hoogwaardige levensmiddelen (bijvoorbeeld producten uit bergweiden, boerenkaasproducten en kwaliteitsvlees);

28.   verzoekt de Commissie en de lidstaten landbouwersverenigingen en lokale gemeenschappen te ondersteunen bij de invoering van regionale keurmerken zoals bedoeld in paragraaf 27; stelt voor dat deze steun wordt gegeven via betere voorlichting en een adequate opleiding voor landbouwers en de lokale levensmiddelenverwerkende sector alsook door middel van financiële steun voor het creëren van lokale levensmiddelenverwerkende ondernemingen en het starten van afzetbevorderingscampagnes;

29.   vraagt de instelling van een fonds voor probleemgebieden, inclusief voor de berggebieden (o.a. uit middelen van de tweede pijler, die door een gebrekkige nationale cofinanciering onbenut zijn gebleven);

30.   vraagt om doelgerichte specifieke financiële steun voor berggebieden overeenkomstig artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers(7), en om specifieke toegang tot deze steun met zo weinig mogelijk administratieve rompslomp, alsook om een verhoging van het maximum voor middelen uit hoofde van artikel 69 tot 20%;

31.   herinnert eraan dat berggebieden kunnen zorgen voor kwalitatief hoogwaardige landbouwproductie, meer diversificatie van landbouwproducten op de Europese markt, behoud van bepaalde dieren- en plantensoorten en bevordering van industriële en toeristische activiteiten, en dat zij ook kunnen bijdragen tot de bestrijding van de klimaatverandering door bescherming van de biodiversiteit en de opvang van CO2 door blijvend grasland en bossen, en dat het door duurzame bosbouwexploitatie mogelijk wordt om met houtafval energie op te wekken;

32.   roept op om in het licht van de huidige gevaren en beperkingen, bij voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn en de bevordering van fokken (zoals fokprogramma's, stamboekregistratie en conformiteitscontroles ) rekening te houden met de belangen van veefokkers en veehouders – met name van inheemse rassen – in berggebieden;

33.   wijst er met nadruk op dat de Commissie door haar acties in het kader van het mededingingsbeleid en op het gebied van de internationale handel bijdraagt tot de ontwikkeling van de berggebieden; verzoekt de Commissie in dit verband om bij toekomstige aanpassingen – met name bij de onderhandelingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie, op het vlak van flexibiliteit met betrekking tot overheidssteun en wat betreft de bijzondere behandeling van diensten van algemeen belang in het mededingingsrecht – meer en gerichter in te gaan op de behoeften van deze gebieden;

34.   verlangt dat bijzondere aandacht wordt besteed aan fokkers in door bosbranden getroffen berggebieden, aangezien de weiden in die gebieden vijf jaar lang slechts in beperkte mate en met grote voorzichtigheid kunnen worden gebruikt;

35.   vraagt dat in het kader van de "strategie" een plaats wordt gegeven aan de landschapsvormen van de berggebieden (bergweiden, beschermende bossen, hooggebergte en middelgebergte, hooilanden, gebieden met een grote natuurwaarde) en dat wordt gezorgd voor stimulansen voor de bescherming van bergweiden, graslanden, bossen en andere benadeelde, kwetsbare arealen en voor het duurzaam gebruik ervan met het oog op opwaardering en regeneratie van deze gebieden, bescherming tegen erosie, rationeel watergebruik en bestrijding van ongewenste fenomenen (vooral braaklegging en verwildering van weiden of overbeweiding);

36.   onderstreept dat het met het oog op de instandhouding van de biodiversiteit noodzakelijk is databanken op te zetten voor de opslag van inheems genetisch materiaal van dier- en plantensoorten, met name van inheemse veesoorten en bergflora; verzoekt de Commissie na te gaan of, en zo ja, hoe een initiatief kan worden ondernomen voor een internationaal actieplan;

37.   benadrukt dat in sommige berggebieden in de EU, met name in de nieuwere lidstaten, een toenemende ontvolking en een achteruitgang van de sociale activiteiten van de bevolking dreigt, evenals een teruggang of zelfs een beëindiging van de landbouwactiviteiten, wat wellicht tot veranderingen van het landschap en het ecosysteem zal leiden;

38.   onderstreept dat de graslandpremies van essentieel belang zijn voor de instandhouding van de landbouwactiviteiten in berggebieden en daarom moeten worden gehandhaafd;

39.   benadrukt het belang van een bosstrategie op lange termijn, die rekening houdt met de gevolgen van de klimaatverandering, met de natuurlijke kringloop en met de natuurlijke samenstelling van de fauna en flora van een bos, waarbij mechanismen worden gecreëerd ter voorkoming en bestrijding van crises en ter compensatie van de gevolgen daarvan (bijvoorbeeld na stormen en bosbranden) alsook stimulansen voor een geïntegreerd bosbeheer; wijst op de mogelijkheden van duurzame verwerking en duurzaam gebruik van hout en houtproducten uit berggebieden op lokaal niveau (als kwaliteitsproducten met geringe vervoerskosten en dus met vermindering van CO2-uitstoot, als bouwmateriaal, als biobrandstof van de tweede generatie);

40.   benadrukt het belang van waterbeheer in de berggebieden en roept de Commissie op lokale en regionale autoriteiten te stimuleren om solidariteit tussen de hoger en lager gevestigde gebruikers tot stand te brengen, o.m. door voldoende financiële middelen toe te wijzen ten behoeve van het duurzame gebruik van waterbronnen in deze gebieden;

41.   benadrukt dat berggebieden bijzonder kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de klimaatverandering en roept de Commissie, de lidstaten en de bevoegde regionale en lokale autoriteiten op de onmiddellijke invoering van maatregelen ter bescherming van deze gebieden tegen natuurrampen, met name bosbranden, te bevorderen;

42.   wijst erop dat berggebieden nieuwe middelen nodig hebben om hun grondgebied tegen overstromingen te beschermen (met de nadruk op overstromingspreventie) en dat land- en bosbouwers de maatregelen ter voorkoming van overstromingen kunnen steunen met de directe gebiedsgebonden vergoedingen die zij krachtens het GLB ontvangen;

43.   wijst erop dat moet worden gezorgd voor een grondige en uitgebreide bescherming van bodem en gebouwen tegen erosie en het behoud van waterhoudende grondlagen als onderdeel van landbouw- en bosbouwpraktijken teneinde de risico's op overstromingen en bodemerosie tot een minimum te beperken, droogte en bosbranden te voorkomen en tevens te zorgen voor meer toevoer van grond- en oppervlaktewater op het platteland;

44.   benadrukt dat loof- en naaldbossen als bedrijfstak, als recreatiegebied en als biotoop bijzondere zorg behoeven en dat het niet-duurzame gebruik van bossen ecologische problemen en veiligheidsrisico's (zoals steenslag en modderlawines) met zich meebrengt, wat aan de hand van maatregelen moet worden bestreden;

45.   herinnert aan het voorstel in paragraaf 15 van zijn resolutie van 16 februari 2006 dat er in berggebieden naar moet worden gestreefd de afbakening tussen bos en weiland te bevorderen en – alleen al uit veiligheidsoverwegingen – het gebruik van wegen en paden verplicht te stellen;

46.   wijst er nogmaals op dat bergen natuurlijke barrières en vaak ook nationale barrières vormen waardoor de grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking en de bevordering daarvan gezien de gezamenlijke problemen die zij hebben (bijvoorbeeld klimaatverandering, dierziekten, uitsterven van soorten) van essentieel belang worden;

47.   is verheugd over inspanningen voor duurzaam toerisme en over duurzame en tegelijkertijd traditionele concepten voor vrije tijd en sport die natuur als "economisch voordeel" op efficiënte wijze benutten, rekening houdend met de bijzondere eigenschappen van deze gebieden; wijst op de rol van mensen die met respect voor het natuurlijke milieu "gebruik" maken van de natuur ten behoeve van hun eigen gezondheid;

48.   dringt aan op betere coördinatie van plattelandsontwikkeling, structurele steun en ontwikkeling van gemeenschappelijke programma's;

49.   stelt voor om de plattelandsontwikkeling en structurele steun met elkaar te combineren en geïntegreerde programma's te ontwikkelen;

50.   onderstreept het belang van de invoering van een geïntegreerde aanpak gericht op besluitvormings- en administratieve procedures, zoals ruimtelijke ordening, vergunningen voor bouwprojecten en renovatie van woningen, door middel van milieu-, erfgoed- en stadsplanningspraktijken die een duurzame ontwikkeling in berggebieden moeten waarborgen; beveelt aan het potentieel van berggebieden te benutten om de brede ontwikkeling van toerisme en de toepassing van innovatie bij ruimtelijke ontwikkeling te bevorderen en moedigt daartoe lokale en gedecentraliseerde initiatieven aan, alsmede samenwerking tussen berggebieden;

51.   benadrukt dat gronden, die voor aanplanting en productie ongeschikt zijn, onder meer voor bosonderhoud, duurzame jacht en visserij en de verbetering van deze activiteiten moeten worden benut om verwildering, bosbranden, erosie en het verlies van biodiversiteit te voorkomen;

52.   vestigt de aandacht op het belang van berggebieden (met name hooggebergten en middelgebergten) voor het natuurbehoud, de biodiversiteit en de instandhouding van biotopen; wijst echter met name op de noodzaak van de instandhouding van land- en bosbouw in "Natura 2000"-gebieden en landschapsparken en verzoekt om een sterkere koppeling van deze gebieden door de invoering van een minimumnorm voor ecologische compensatiearealen in agrarische gebieden (eventueel van 5%);

53.   verzoekt de Commissie om al het mogelijke te doen om berggebieden in de lijst van het wereldnatuurerfgoed te doen opnemen en om gebruik te maken van alle beschikbare internationale mogelijkheden voor de bescherming van berggebieden;

54.   wijst op de uitzonderlijke waterbronnen in berggebieden, die als natuurlijke irrigatiesystemen, drinkwater- en energiebronnen alsmede voor gezondheidstoerisme duurzaam kunnen worden gebruikt; onderstreept nadrukkelijk dat bij het beheer van deze watervoorraad solidariteit nodig is tussen de stroomopwaarts en de stroomafwaarts gelegen gebieden; wijst in dit verband en ter voorkoming van conflicten op de noodzaak om door middel van samenwerking oplossingen te ontwikkelen voor het gebruik van de watervoorraad in de betrokken gebieden;

55.   verzoekt de Commissie de tenuitvoerlegging van het aan de Alpenovereenkomst gehechte protocol inzake berglandbouw in nauwe samenwerking met de instellingen van de Alpenovereenkomst te bevorderen, de integratie van de landbouw in berggebieden in andere beleidsterreinen zo goed mogelijk te ondersteunen en in dit verband de nodige stappen te ondernemen opdat de ratificatie van de protocollen van de Alpenovereenkomst die nog niet tot het acquis communautaire behoren, wordt afgerond en de Europese Unie toetreedt tot de Karpaten-overeenkomst als partij;

56.   benadrukt het belang van vrijwilligerswerk (vooral reddingsdiensten in de bergen, rampenbestrijding, liefdadigheidsinstellingen) voor dienstverlening evenals voor het culturele en natuurlijke erfgoed in de bergen;

57.   waardeert het werk van organisaties en onderzoeksinstellingen die zich voor de berggebieden engageren, en benadrukt dat bij de uitwerking van een EU-strategie voor berggebieden en soortgelijke maatregelen een beroep dient te worden gedaan op hun deskundigheid en motivatie;

58.   wijst op de rol van het stimuleren van (deeltijd)opleiding en bijscholing en – in de zin van diversificatie van beroepscapaciteiten en mogelijkheden – van de initiatieven en projecten op het gebied van "levenslang leren";

59.   is van mening dat er geïnvesteerd moet worden in lokale geavanceerde opleidingscentra voor landbouweconomie voor berggebieden om deskundigen op te leiden die in staat zijn activiteiten in een bergachtige omgeving te leiden, het land te beschermen en de landbouw te ontwikkelen;

60.   vraagt om extra aandacht te besteden aan het behoud van het landschap en de modernisering van de infrastructuur in ontoegankelijke berggebieden en om de informatiekloof te dichten en de resultaten van de kaderprogramma's voor onderzoek (bijvoorbeeld voor e-Overheid) toegankelijk te maken;

61.   wijst op de noodzaak van efficiënte lokale dienstverlening voor het behoud van het bevolkingsaantal en van het concurrentievermogen; roept op om de lokale overheidsinstanties op het vlak van diensten van algemeen belang doelgericht te steunen;

62.   benadrukt de noodzaak om inspanningen te leveren voor duurzame mobiliteitsoplossingen en voor een geïntegreerde aanpak tussen transnationale (transit, lange afstandscorridoren) en lokale behoeften (zoals toegang tot gebieden op heel uiteenlopende hoogtes, stedelijke mobiliteit);

63.   roept op om de berggebieden in het kader van verkeersbeheersing, bescherming tegen lawaaihinder en landschapsbehoud en door maatregelen als "weg van de straat" (bijvoorbeeld versterking van de "gevoelige zones" in de "richtlijn betreffende de tarifering van vervoersinfrastructuur(8)") bij te staan en zodoende de basis te leggen voor levenskwaliteit en duurzaam toerisme;

64.   benadrukt het belang van "overgangsgebieden" tussen laagvlakten en berggebieden voor de beschikbaarstelling van hoogwaardige particuliere en openbare infrastructuur en diensten (bijvoorbeeld universiteiten, luchthavens, ziekenhuizen); verzoekt om steun voor de verbetering van de kleinschalige bereikbaarheid van deze instellingen, met name via openbaar vervoer;

65.   benadrukt dat berggebieden door een intelligent gebruik van de meest uiteenlopende energiebronnen "model" staan voor een gediversifieerde energiemix, energie-efficiënte bouwoplossingen en biobrandstoffen van de tweede generatie en dat onderzoek in die richting moet worden gesteund; onderstreept evenwel dat de ontwikkeling van biobrandstoffen van de tweede generatie niet mag leiden tot concurrentie tussen de voor de productie daarvan gebruikte arealen (braakland, kreupelbossen enz.) en weiden;

66.   adviseert de lidstaten de structuur van en de procedures voor het toekennen van financiële steun voor de ontwikkeling van berggebieden te verbeteren en tegelijkertijd de administratieve procedures en de toegang tot de middelen ten behoeve van de bescherming en het duurzame gebruik van de rijkdommen van een grondgebiedn, namelijk het cultureel erfgoed en natuurlijke en menselijke hulpbronnen, te vereenvoudigen;

67.   is van oordeel dat duurzame en biologisch-dynamische landbouw in berggebieden nodig is om andere activiteiten, zoals de exploitatie van biomassa en het toerisme op boerderijen in stand te houden en aldus het inkomen van de mensen ter plaatse op te voeren, en verzoekt de Commissie en de Raad binnen het GLB en het regionaal beleid in het bijzonder rekening te houden met de behoeften van de berggebieden: de vestiging van nieuwe boeren, de vergoeding van de extra kosten in verband met het probleem van de onbereikbaarheid, zoals bij het ophalen van melk, het behoud van diensten in plattelandsgebieden, en de ontwikkeling van vervoersinfrastructuur;

68.   wijst op de kwetsbaarheid van bergen en gletsjers voor klimaatsverandering wegens hun topografische kenmerken en structurele handicaps, maar eveneens op hun potentieel als "testlaboratorium" voor natuurgetrouwe, innovatieve technologieën voor de klimaatbescherming; verzoekt de Commissie om voor de berggebieden een gedifferentieerd beleid inzake het klimaat te ontwikkelen en daarbij gebruik te maken van de op dit gebied bestaande kennis (zoals de Alpen- en de Karpaten-overeenkomst); vraagt dat op dit gebied onderzoeksactiviteiten worden ondernomen en overbruggingsmaatregelen worden goedgekeurd;

69.   roept op om de coördinatie voor de berggebieden en benadeelde gebieden uit te voeren in een nauwe functionele verbinding met het GLB en de tweede pijler (plattelandsontwikkeling);

70.   wijst er met nadruk op dat duurzame landbouw en de ontwikkeling van de berggebieden niet alleen van belang zijn voor de bevolking in deze specifieke gebieden, maar ook voor die van de aangrenzende gebieden (bijvoorbeeld laagvlakten), en dat de EU-strategie voor berggebieden van invloed moet zijn op de duurzaamheid in deze aangrenzende gebieden met betrekking tot de watervoorziening, de stabiliteit van het milieu, de biodiversiteit, een gelijkmatige verdeling van de bevolking en de culturele verscheidenheid; verzoekt de Commissie om bij de ontwikkeling van de EU-strategie voor berggebieden te onderzoeken hoe de reeds bestaande initiatieven voor de integratie van berggebieden en aangrenzende gebieden op zinvolle wijze in de strategie kunnen worden opgenomen;

71.   verzoekt zijn Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling de voortgang van deze resolutie in de Raad en de Commissie te bewaken;

72.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 354.
(2) PB C 290 E van 29.11.2006, blz. 413.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0093.
(4) Comité van de Regio's, 23-2008.
(5) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 1.
(6) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.
(7) PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.
(8) Richtlijn 2006/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 tot wijziging van Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 8).

Juridische mededeling - Privacybeleid